maandag 7 november 2011

Waarom Lees Ik..?

Een lezer wil zich laten kidnappen, wil een andere wereld binnengesleept worden om meer te leren over zichzelf. Want een ware lezer leest altijd zichzelf.

Door: Eslbeth Etty
Essay ter gelegenheid van het tienjarig bestaan van de bijlage Boeken bij NRC Handelsblad.

Waarom ik lees? Men kan mij net zo goed vragen waarom ik leef. Mijn antwoord zou kunnen luiden: om kennis te verwerven en lief te hebben. ‘Kennis is goed, liefde nog beter. Als je het ene bij het andere voegt, zul je iets prachtigs tot stand brengen’, zegt Jacob Battus in Erasmus’ Tegen de barbarij. Dat ‘prachtigs’ is wat lezen te bieden heeft. Lezen voedt je denken, je verbeelding, je herinneringen, leidt tot inzichten, ook in jezelf, houdt je in leven. Niet dat lezen ons redding brengt of ons per definitie wijs maakt, maar, zo waarschuwt de Amerikaanse literatuurwetenschapper Harold Bloom in zijn recente boek Where Shall Wisdom Be Found?, zonder lezen zullen we als samenleving afglijden in verregaande stupiditeit.

Bloom is somber gestemd over het verdwijnen van de op zelfreflectie gerichte leescultuur die we al zestien eeuwen kennen, sinds Augustinus, met wie het schrijven begon dat erop gericht is zichzelf te kennen en de lezer uitnodigt datzelfde te doen. ‘In een tijdsgewricht waarin Stephen King en J.K. Rowling meer worden geëerd dan Charles Dickens en Lewis Carroll’ is het volgens hem afgelopen met wat de essentie is van lezen: de jacht op wijsheid gecombineerd met een esthetische ervaring die zowel volkomen hedonistisch als intellectueel vormend is. Ik begrijp Blooms zorg, maar mij geeft het succes van J.K. Rowling, de schrijfster van de Harry Potterboeken juist reden tot optimisme. Zij heeft miljoenen kinderen op een behoorlijk niveau aan het lezen gebracht en hun daarmee een ervaring gegeven die levensbepalend kan zijn. Lezen verandert je leven, al hoeft die verandering niet per se aan één boek te worden toegeschreven.

Toch is het soms verleidelijk te denken aan één boek dat iemand voorgoed op een spoor zet. Dat was het idee achter de van 2000 tot 2002 in deze bijlage (en later ook als boek) gepubliceerde interviewserie ‘Het beslissende boek’. Maar het was niet één speciaal boek, zei Margriet de Moor daarin, ‘wat mijn leven heeft veranderd, is het lezen zélf’. Ze sprak van het ontstaan van een ‘dubbelleven – het echte leven en dat van de verhalen’. Vanaf het moment dat ze kon lezen, had ze ‘in hevigheid eigenlijk niet veel onderscheid meer gemaakt tussen de dingen die in het echt gebeuren en dat wat er op een pagina staat’.

Met de ontdekking van de mogelijkheid op te gaan in fictieve werelden begint de liefde voor literatuur. De reflectie op het gelezene, de vergroting van de kennis van jezelf en de wereld, die over het algemeen als functies van lezen worden gezien, komen later. Wie zich nu als kind niet kan laten meeslepen door Harry Potter komt mogelijk nooit toe aan boeken die, zoals Virginia Woolf schreef, ‘de deur openzetten voor een horde rebellen die binnenstormt en je van twintig kanten tegelijk aanvalt’. Dat zijn de boeken die ons ontwrichten, ons dwingen stelling te nemen of standpunten te herzien.

De vraag is alleen: wie zet de deur waardoor die hordes bij je naar binnen stormen open? In laatste instantie wijzelf, maar volgens Bloom hebben we gidsen nodig, een literaire canon die ons de weg wijst in oneindig letterenland. En daarin heeft hij groot gelijk. Verslingerd zijn aan Harry Potter in je jeugd is immers geen garantie dat je later uitkomt bij Homerus, Dante, Shakespeare, Goethe, Proust, Joyce en Kafka. Voor hetzelfde geld blijf je hangen in puur voor verstrooiing bedoelde triviaalliteratuur à la Stephen King die spannend is zolang het boek duurt of zelfs dat niet. Als het daarbij blijft wordt de wereld klein en monotoon.

Hoe zo’n literaire ontwikkeling eruit kan zien, vertelt Hella S. Haasse. Zij moest in de bundel die van Het beslissende boek gemaakt is, en waarvoor zij de inleiding schreef, het antwoord schuldig blijven op de vraag welk boek ze als levensveranderend beschouwt. Het zijn er vele. ‘Allemaal hebben ze in verschillende perioden van mijn leven mijn gedachten beheerst en mijn verbeelding aangewakkerd, en vooral mijn ogen geopend voor de oneindige variëteit van vormgeving in taal.’

Bij Haasse begon het prikkelen van de verbeelding met de Sprookjes van Andersen, de verhalen uit Duizend-en- één-nacht, Niels Holgerssons wonderbaarlijke reis van Selma Lagerlöf en Jules Vernes Naar het middelpunt der aarde. Ze noemt deze boeken als ‘onuitputtelijke bron voor fantasie en spel’, die haar als gymnasiaste rijp maakte voor grote ontdekkingen: Homerus, Vergilius, Tacitus, de oud-Noorse Saga’s en romans als Moby-Dick van Melville en Woeste Hoogten van Emily Brontë.

Jaloersmakend, want waar vind je nog zo’n ouderwets humanistische opvoeding die volledig in het teken staat van het voeden van de verbeelding en een zorgvuldige omgang met bronnen uit het verleden? En waar vind je nog een opleiding die je de canon op een presenteerblad aanreikt?

Veel mensen van mijn naoorlogse generatie en van daarna hebben hun passie voor lezen op eigen kracht moeten ontwikkelen. In Het beslissende boek vertelt Willem Otterspeer (1950) dat hij opgroeide in een cultuurloos milieu. ‘Er was niets om te lezen, ja, de leesmap. ’s Zondags kon je kiezen tussen de kerkgang en masturberen of iets dergelijks. Dat was werkelijk het enige wat er te doen was in zo’n dorp.’ Toen ontdekte hij, dankzij een schoolboek, de essays van Menno ter Braak. ‘Vanaf dat moment wist ik zeker dat ik me nooit meer zou vervelen.’

In het dorp waar ik woonde was op zondag ook niets te doen en op andere dagen evenmin. Gelukkig puilde ons huis uit van de kinderboeken en als die uit waren kon je stapels halen uit de bibliotheek. Tot mijn twaalfde las ik alles wat ik in handen kon krijgen, niet één Kameleon maar alle Kameleons, alle Dik Troms, alle Pietje Bells, alle Winnetous, alle Joop ter Heuls, Katjangs en AFC-ers. Onverzadigbaar. Maar van al die boeken en nog honderden andere heeft niet één mijn leven veranderd. De enige jeugdboeken die me zijn bijgebleven, werden mij aangereikt door kenners van de literaire canon. Het zijn, niet toevallig, dezelfde titels die Hella Haasse noemt en verder Winnie-the-Pooh in de vertaling van Nienke van Hichtum en natuurlijk Alice in Wonderland.

Wat Alice in Wonderland betekent voor lezers in wording, legde de Britse schrijver David Mitchell onlangs uit tijdens een lezing in Antwerpen met als titel ‘Waarom lezen wij boeken?’ Hij gaf vijf redenen: Vervoering, Politiek, Bevrijding, Metafoor en Schoonheid. De combinatie van dit alles vond hij in Lewis Carrolls meesterwerk. Over de wereld waarin Alice terecht komt nadat ze door de spiegel is gesprongen, zei hij: ‘De Spiegelwereld is fictie en Alice is de lezer: wij. Ik vind het prachtig hoe Alice de schoorsteenmantel op gezogen wordt, half-onwillekeurig, precies zoals wij het niet merken als we volkomen in de ban van een boek zijn .’

Vanwege Alice wilde Mitchell schrijver worden. ‘Een sleutelelement in deze wens was dat ík degene zou zijn die een wereld zou ontwerpen om een lezer naar te ontvoeren.’ Hierin verschilt Mitchell nauwelijks van zijn Nederlandse collega’s. Van de ruim vijftig schrijvers die in Het beslissende boek vertellen over de leeservaring die hun leven heeft veranderd, noemt de overgrote meerderheid romans, toneelstukken of gedichten die hen tot schrijven hebben aangezet. Voor gewone lezers zoals ik – geen ontvoerder maar iemand die zich wil láten kidnappen – zijn bepalende of levensveranderende teksten de gedichten, toneelstukken of romans die me in staat stellen na te denken over mijzelf. Een ware lezer leest zichzelf. Wie daarnaar streeft verveelt zich nooit en hoeft als we Otterspeer mogen geloven, nooit meer te masturberen. De vergelijking is niet eens zo gek want één van de mooiste aspecten van lezen is dat je er niemand bij nodig hebt en niemand jou kan opleggen hoe je het doet. Iedereen leest op zijn eigen manier, je kunt je ongemerkt identificeren met personages van wie je gaat houden en op wie je soms een leven lang verliefd blijft.

Over die identificatie wordt vaak met minachting gesproken. In Het beslissende boek zegt Joost Zwagerman Nabokov na dat het domste wat een lezer kan doen, is dat hij zich identificeert met een romanpersonage. ‘Zelf strijd ik als schrijver nu al een half leven tegen die domheid onder lezers’. Madame Bovary was een boek dat Zwagermans leven veranderde. Het mijne ook, maar juist omdát Flaubert mij door zijn inlevingsvermogen en scheppingskracht de mogelijkheid bood tot identificatie met Emma.

Lezen betekent alleen zijn met romanpersonages, het betekent opgaan in een ander, zoals in de liefde. Wat Zwagerman voor domheid aanziet – identificatie, mééleven – werd door Marcel Proust juist beschouwd als een positieve eigenschap. In zijn essay Over het lezen schrijft hij: ‘Misschien hebben wij geen dagen van onze kindertijd zo volledig beleefd als die waaraan wij voorbij dachten te gaan zonder ze te beleven, maar die wij doorbrachten met een lievelingsboek.’ Evenals Margriet de Moor en David Mitchell is voor hem de essentie van de leeservaring dat het onderscheid tussen leven en lezen wordt opgeheven. Volgens Proust heeft de jeugdige lezer behoefte aan identificatie die hem zo snel als hij kan door een boek heen jaagt om te weten hoe het afloopt. Wel erkende hij later dat bij een volwassen lezer de identificatie met personages wordt opgenomen in en dienstbaar gemaakt aan een zelfonderzoek waarmee hij zijn lectuur bewerkt en verteert.

Om boeken te vinden die het lezen, bewerken en verteren waard zijn hebben we een internationale (geen nationale!) canon nodig die door de eeuwen heen is gevormd en die voortdurend moet worden bijgesteld en aangevuld. Dat is de functie van recensies, van rubrieken als ‘De leesclub’, ‘Het beslissende boek’ en ‘De oogst van onze eeuw’ waarin in deze bijlage besproken belangrijke non-fictieboeken uit de twintigste eeuw bijeen zijn gebracht.

Uiteindelijk stelt elke lezer zo zijn persoonlijke canon samen. Je leest, herleest, interpreteert en her-interpreteert wat je door opvoeding en opleiding wordt aangereikt en vult dat aan met de boeken waar de tijd je naartoe sleurt. Liever dan met Joop ter Heul was ik grootgebracht met de Bijbel, die een eindeloze bron is voor interpreterend lezen, nadenken en vormgeven is. Ik ben soms jaloers op mensen van wie de literaire ervaring begint met bijbelteksten. Maar die heb ik later toch gelezen dankzij Pietje Bell en de AFC-ers, want als de verhalenvertellers uit je kindertijd je niet rijp maken voor de wereld van de fictie, kom je misschien wel aan de Bijbel toe, maar niet aan het inzicht dat belangrijke literaire teksten altijd naar elkaar verwijzen in eindeloze variatie en in eindeloze onderlinge verbanden. Dat is een wereld die rijker is dan de fysieke werkelijkheid van de wereld die zich buiten de literatuur aan ons voordoet.

Wat zou daarzonder het leven waard zijn?

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Nederlandse boeken  (468x60)